13.10.11

Onbederf'lijk Vers


Leuk nieuws: net als in 2009 mogen Marleen en ik meedoen aan Onbederf'lijk Vers Nijmegen! Dit jaar is het festival op 26 oktober. De line-up van de 'gevestigde dichters' is inmiddels bekend, we hebben nog niet gehoord bij wie wij ons aan zullen sluiten.

12.10.11

Beiden

(dialoog, uitgevoerd op de Vorlesebühne)

A: Ze zou het helemaal niks vinden, hè. Als ze het zou weten.

B:Wat?

A: Dit. Alles. Dat het over haar gaat. Ze heeft nooit graag over zichzelf gesproken. Vroeger al niet.

B: Oja. Dat heeft ze wel eens gezegd. Waarmee ze het in feite toch over zichzelf had, ook al zei ze dan alleen dat ze het niet over zichzelf wilde hebben.

A:In de klas wilde ze ook nooit iets vertellen. In de kring met al die andere kindjes, dat vond ze echt verschrikkelijk. Het kon haar niets schelen dat dingetje weer met zoveel tegen nul had gewonnen met voetbal en dat die-en-die weer eens bij haar oma op bezoek was geweest.

B: Het kon mij ook nooit veel schelen wat die anderen gedaan hadden, als ik zelf maar aan het woord kwam. Juhuf, ik ben met papa naar een winkel gegaan en daar hadden ze heel veel dingen, spijkers enne hamers en zo, en allemaal wc’s, maar daar mocht je niet op, en daarna hebben we een ijsje gegeten... Niet te houden was ik.

A: Zij vertelde gewoon niks. Ook niet als de juf het vroeg.

B: De kleuter die een mysterie wilde blijven.

A: Nee. Meer dat ze zich erover verbaasde dat de anderen per se zulke saaie dingen wilden vertellen, telkens opnieuw.

B: Arrogant dus. Wat maakte zij dan wel niet allemaal mee?

A: Niet veel. Dat was het nu juist. Ze kon zich niet voorstellen dat iemand haar graag hoorde spreken.

B: Of was ze juist bescheiden? Vreemd, dat het moeilijk kan zijn om het verschil te zien tussen twee zo verschillende eigenschappen. Dachten ze niet dat er iets mis met haar was?

A: Omdat ze niet veel zei? Mwoah, dat is meer iets van de laatste jaren. Dat kleintje van mijn buurvrouw ook, joh. Autisme dit, sociale stoornis dat. Vroeger noemden ze dat gewoon ‘een beetje verlegen’.

B: Introvert.

A: Hm?

B: Je moet het introvert noemen, in plaats van verlegen. O, dat betoog ken je toch wel? Dat heeft ze zo vaak gehouden. Als je verlegen bent, durf je niks te zeggen. Als je introvert bent, durf je op zich wel te praten, maar zie je er het nut niet van in. Extraverte mensen halen hun energie uit contacten met anderen, introverte mensen halen hun energie uit zichzelf en raken dus al snel overprikkeld wanneer ze gedwongen worden intensief met anderen om te gaan, blablabla (gaapt).

A: Je kunt niet moe zijn! Jij bent een typische extravert!

B: Ja, ik laad mezelf echt op door dit intensieve contact met jou. Sorry, hoor. Slecht geslapen. Weet je nog dat we toen in Londen een hotelkamer gedeeld hebben? Ik moest er vannacht de hele tijd aan denken hoe zij altijd meteen in slaap viel. Soms vlak nadat we nog met elkaar gepraat hadden. Dan had ik na een paar minuten iets bedacht wat ik nog wilde zeggen en dan gaf ze al geen antwoord meer.

A: Jij bedenkt altijd nog wel iets wat je nog wilt zeggen. Daar kon ze natuurlijk niet op wachten.

B: Nee, ik denk dat zij die schemertoestand gewoon oversloeg. Ik lig altijd eerst nog een poosje te denken en te draaien, maar bij haar leek het wel een besluit. Oké, ze ging slapen, welterusten. En dan was ze vertrokken.

A: Jij putte haar gewoon uit.

B: Ik putte haar niet uit. Ze vond het geweldig in Londen!

A: Dat heeft er toch niks mee te maken. Ze vond het met mij op Texel ook hartstikke leuk.

B: Maar niet zo leuk als met mij in Londen.

A: Wat weet jij daar nou van?

B: We zouden het haar zelf moeten vragen.

A: Alsof we daar ooit antwoord op zouden krijgen.

B: Je kan het gewoon niet hebben dat ze dan zou antwoorden dat ze Londen leuker vond.

A: Moeten we eigenlijk ook muziek?

B: Praat er maar weer overheen.

A: Ik probeer tenminste iets te organiseren hier. Moeten we ook muziek?

B: Kan.

A: Afscheid nemen bestaat niet.

B: Alsjeblieft zeg. We moeten iets draaien wat echt bij haar past.

A: Wat dan? Bert en Ernie met ‘Ik ben een kerstbal’? Veel te infantiel. Dat kan echt niet.

B: Waarom niet? Als dat haar typeert.

A: Kom op, Bert en Ernie! Een gele en een oranje pop, de een heeft een paperclipfetisj, de ander een innige relatie met een rubbereendje.

B: Je weet er verdacht veel van. Over infantiel gesproken.

A: Geen muziek dus?

B: Nu doe je het weer! Maar mij best, geen muziek. Maar wat dan wel?
A: We kunnen van alles doen. Jij kunt gaan koorddansen, ik kan jou doormidden zagen. Misschien kan die hond van Jaap ook nog iets leuks. Door een hoepel springen of zo. Weet ik veel.

B: Het is geen circus.

A: Jij begon. O, dit wil ze allemaal vast niet.

B: Dit zou ze allemaal vast niet gewild hebben, bedoel je.

A: Dat zeg ik.

B: Nee, jij zei: ‘wil ze vast niet.’

A: Dat van jou klinkt dan ook meer alsof er iemand dood is.

B: Daar lijkt het anders wel op.

A: Dat wil ik niet.

B: Ik wel zeker.

A: Lijkt me niet, nee.

B: Nou dan.

A: Nou dan.

(stilte)

B: Weet je, het is trouwens best literair verantwoord, hoe we hier zitten. Zoals in dat ene toneelstuk. Als iemand dit zou zien, zou hij geen idee hebben over wie het gaat. En of ze nog komt.

A: Dat doen we! Je bent briljant.

B: Mee eens, maar vanwaar ineens dit inzicht?

A: Ik neem alles terug. Ze zou het helemaal niks vinden, hè.

B: Dat heb je al gezegd.

A: Stil! Ik leer mijn tekst.